Een poosje terug had ik een Skype-gesprek met een kennis. Zes jaar geleden vertrok hij met gezin en al naar West-Canada. Ik stond op het punt die kant op te gaan voor een reis, dus was benieuwd naar zijn tips. Tijdens het gesprek kwam zijn jongste zoontje binnen. Op zoek naar de Ipad. 'Nee', zei vader. 'Eerst huiswerk, dan wellicht.' Na wat gedram liet de jongen zijn vader weer met rust. Voordat het gesprek werd voortgezet maakte mijn kennis nog een korte opmerking over zijn zoon, die altijd is blijven hangen. Hij zei: 'In Nederland was hij waarschijnlijk met ADHD gediagnosticeerd, maar hier geloven wij daar niet zo in. Hij gaat maar gewoon lekker buiten in de bossen spelen, dan heeft hij nergens last van.'

Kan een mens ook in een verkeerde tijd of omgeving geboren zijn? In een wereld waar de maatschappelijke prestatiedruk hoog ligt en de techno-urbane omgeving bestaat uit een (commerciële) strijd om aandacht, lijkt een groeiende groep kinderen én volwassenen in ieder geval niet goed mee te komen. In een periode van tien jaar (2003-2013) is volgens de gezondheidsraad het aantal recepten voor ADHD medicatie (methylfenidaat) voor jeugdigen van 4 tot 18 jaar verviervoudigd. Dit betekent overigens niet meteen dat er meer ADHD'ers bij komen, wel dat er meer (jonge) mensen worden gediagnosticeerd als zodanig.

En daar zit volgens wetenschapsfilosoof Trudy Dehue dan ook het probleem. Want hoe fijn het ook mag zijn om een biomedisch label op iemand te kunnen plakken, het verdringt tegelijkertijd andere mogelijke aanduidingen voor het feit dat een bepaalde groep mensen in onze maatschappij in de knel komt. ADHD is nu iets wat je 'hebt', niet meer een psychologische terminologie om bepaald gedrag (veelal druk en springerig) aan te duiden.

Dat neemt uiteraard niet weg dat er wel degelijk mensen zijn met écht grote gedragsproblemen. De vraag is echter of al die andere mensen die concentratiestoornissen en/of te druk gedrag vertonen ook thuis horen onder een dergelijk biomedisch labeltje.

Wie de menselijke cognitie wil begrijpen moet zich niet alleen richten op de hersenpan (de biologie), maar ook op alle technologische, culturele en ecologische structuren (de buitenwereld) daaromheen. Deze vormen een integraal onderdeel van het cognitieve systeem. Geen enkel brein bestaat in een sociaal vacuüm. De mens, is net als alle andere dieren, een omgevingsdier. Geen eiland.

Als docent op een kunstacademie krijg ik regelmatig te maken met studenten die gediagnosticeerd zijn met 'afwijkingen' als ADHD of dyslexie (als ze het zelf verkeerd spellen weet je zeker dat ze het hebben). Ik heb de cijfers niet paraat, maar ik durf te wedden dat de concentratie ADHD'ers het hoogst is op creatieve/kunstzinnige opleidingen.

Dat is uiteraard niet zonder reden. ADHD'ers hebben vaak moeite om hun plek te vinden binnen het reguliere onderwijs, dat vaak niet goed aansluit bij haar of zijn aandachthuishouding. Studenten met het label 'ADHD' hebben naar mijn ervaring veelal niet minder, maar een andere, meer diffuse vorm van aandacht. Ze werken intuïtiever, zijn bewegelijker en veelal dromeriger dan andere studenten. Als docent die zelf niet eens stil kan zitten op een stoel, voel ik daar wel verwantschap mee.

Hebben we in een snel automatiserende wereld dit soort creatieve ADHD types niet juist hard nodig? In zijn boek Creativity is Forever (2004) vat Gary Davis alle literatuur die tussen 1961 en 2003 is verschenen over karaktereigenschappen van creatieve mensen samen. Zijn conclusie: creatieve mensen nemen meer risico, zijn onafhankelijker, hebben een hogere energie, zijn nieuwsgierig, spontaan én artistiek. Ook hebben ze vaak humor, wat een teken van verbeeldingskracht is. Laat dit nu net ook eigenschappen zijn die vaak worden teruggevonden bij mensen die met het labeltje 'ADHD' rondlopen.

Elke beschaving definieert zijn eigen vormen van begaafdheid. Wat nu gezien wordt als problematisch, werd ooit misschien wel beschouwd als geniaal. Volgens de Amerikaanse psycholoog Thomas Armstrong waren in oude culturen, die voor hun sociale cohesie afhankelijk waren van religieuze rituelen, de prominente figuren juist schizofrenen (die de stemmen van de goden hoorden) of dwangneurotici (die de nauwkeurig voorgeschreven rituelen uitvoerden). Men nam deze types uitermate serieus.

Armstrong, die zelf als remedial teacher werkt, constateert in zijn dagelijkse praktijk dat de kinderen die hij ondersteunt meestal het zwakst zijn in de zaken die de school het hoogst aanslaat. Denk aan lezen, schrijven, rekenen, toetsen maken of regels volgen. Zaken waar ze juist in uitblinken, zoals kunst, muziek, fysieke vaardigheden en 'bijdehandheid', worden daarentegen veel minder serieus genomen. Door kinderen maar al te snel op te zadelen met een 'stoornis' of 'gebrek' definiëren we ze aan de hand van wat ze niet kunnen, in plaats van wat wel. Armstrong pleit naast culturele diversiteit dan ook voor 'neurodiversiteit'.

Laten we dus vooral nadenken over hoe we een omgeving kunnen scheppen waar deze anderswerkenden en -denkenden tot bloei kunnen komen, in plaats van ze met man en macht (medisch) proberen in te passen. Daar kunnen we als samenleving wellicht een hoop plezier aan beleven.