We leven nu in de veiligste periode ooit in de menselijke geschiedenis. Ondanks gruwelijke bomaanslagen in Damascus, moorden in New Orleans en steekpartijen in Berlijn, is het risico om door geweld van een ander om het leven te komen, lager dan ooit tevoren. Dit geldt niet alleen voor de kans om gedood te worden in een oorlog, of in een genocide, maar ook voor de kans om gedood te worden in een 'simpele' moord.

Toch voelen we ons onveiliger dan ooit tevoren. Met minder geweld en misdaad in onze omgeving, worden we ook minder verdraagzaam ten opzichte van gewelddadig gedrag, wat hand in hand gaat met een roep om strenger straffen, zoals het opleggen van een levenslange gevangenisstraf of zelfs de doodstraf.

Het toegenomen gevoel van onveiligheid kan verklaard worden door factoren als de zichtbaarheid van leed: sinds de oorlog in Vietnam, worden hedendaagse conflicten uitgebreid belicht in de nieuwsmedia. Het leed van anderen, hoe ver weg ook, komt onze woonkamer binnenstromen en lijkt daarmee dichtbij.

Ook identificeren we ons meer dan ooit tevoren met diegenen die voorheen 'de ander' waren. Pas sinds enkele decennia kennen we gelijke rechten voor iedereen, ongeacht geslacht, etnische achtergrond, seksuele oriƫntatie, of leeftijd. Wanneer 'een ander' slachtoffer wordt, tast dit ook ons eigen gevoel van veiligheid aan.

Daarnaast wordt ons herhaaldelijk verteld dat we helemaal niet veilig zijn: Nationale dreigingsniveaus waarschuwen ons dat het risico 'substantieel' of 'aanzienlijk' is. Deze factoren tezamen leiden tot een onveiliger gevoel, terwijl we, paradoxaal genoeg, veiliger zijn. Het is de vraag, in hoeverre strenger straffen een manier is om dit onveilige gevoel weg te nemen?