Terwijl onder invloed van de Verlichting grote delen van Europa afscheid namen van de monarchie als staatsvorm, benoemde Willem I zichzelf in 1815 tot koning der Nederlanden. Ruim tweehonderd jaar later bestieren de Oranjes nog steeds het Nederlandse koningshuis. Hoewel er in de tussentijd vele democratische hervormingen zijn doorgevoerd, bemoeilijkt de instandhouding van het koningshuis de verdere democratisering van de rechtsstaat.

De remmende werking op de ontwikkeling van de Nederlandse democratie uit zich in de consequenties die de uitzonderingspositie van de koning met zich meebrengt. Hoewel onze grondwet voorschrijft dat iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld wordt (artikel 1) en alle Nederlanders op gelijke voet in openbare dienst benoembaar zijn (artikel 3), is er voor één persoon, al voor diegene geboren is, een uitzondering gemaakt.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Koning Willem-Alexander (foto: ANP/Patrick van Katwijk).

Eén van de beloften die besloten zit in het begrip democratie, is dat in beginsel ieder individu dat gekozen wordt door het volk de verantwoordelijkheid van volksvertegenwoordiger op zich kan nemen. Wanneer het staatshoofd erfelijk wordt opgevolgd, zoals in onze constitutionele monarchie het geval is, geven we blijk van een angst om de verlichtingsidealen te optimaliseren.

Als we het feit negeren dat de uitzonderingspositie van de koning niet te verenigen valt met de idealen waar de belangrijkste wetten van ons land op gefundeerd zijn, falen we in het streven om de democratie rechtvaardiger te laten functioneren. Gelukkig kan angst overwonnen worden.