Het lijdt geen twijfel dat de komende verkiezingen ook, en misschien wel vooral, om de Nederlandse identiteit zullen gaan. Overal om ons heen rukt het nationalisme op en raken mensen bevangen door de gedroomde eenheid van het volk. Het populisme op de nationalistische rechterzijde neemt het verlangen naar de verloren gemeenschap tot uitgangspunt van politiek handelen.

Volgens de Franse filosoof Jean-Luc Nancy is de geschiedenis van het Westen altijd gedacht op basis van de verloren gemeenschap, een gemeenschap die hervonden moet worden of opnieuw gesticht. Er zijn volgens Nancy verschillende voorbeelden van de verloren gemeenschap, maar altijd gaat het om een vervlogen tijd waarin de gemeenschap nog harmonieus, ongebroken en één was. Vroeger, toen er nog geen moslims, geen migranten, geen vluchtelingen waren en we nog onze zekerheden hadden zonder te worden weggevaagd door de verwoestende effecten van globalisering.

Kern van het nationalisme is de overtuiging dat een etnisch-cultureel homogene identiteit de oorsprong is van de gemeenschap. Er is het geloof dat er een vooraf gegeven, vaste identiteit is waarin ons samenleven is gegrond en waaraan het recht en onze wetten uitdrukking geven. Deze identiteit is niet alleen de oorsprong, maar ook de maatstaf van ons samenleven: democratie en rechtsstaat moeten een correcte afspiegeling zijn van onze identiteit. Voortdurend ligt dan ook het wantrouwen op de loer dat politici ons niet goed vertegenwoordigen, het volk bedriegen en dat de rechtsstaat wordt bedreigd door de komst van vreemdelingen. Kenmerkend voor nationalisten en populisten is dan ook dat zij menen exclusieve en directe toegang te hebben tot de volkswil en zo hun voorstelling van het volk tot absolute grootheid verheffen.

Daarnaast gaat het verlangen naar de verloren gemeenschap altijd gepaard met het verlangen naar directe democratie, waarin het volk zelf aanwezig is en het niemand voor zich hoeft te laten spreken. Voor de nationalist draait het om het beschermen van de eigen identiteit, om het verdedigen van de eigen normen en waarden. Om normaal doen. Eerst zijn wij er, dan pas de anderen, de vreemdelingen, de indringers.

Natuurlijk, in een democratie heerst vrijheid omdat het volk leeft onder de wetten die het direct of indirect zelf maakt. Wetten zijn altijd onze wetten. Maar de relevante vraag is hoe identiteit, politiek en recht zich tot elkaar verhouden. De gedachte dat een al bestaande en reeds gekende identiteit vooraf gaat aan onze democratische rechtsorde berust op filosofisch drijfzand. Wie en wat wij zijn krijgt namelijk ook altijd opnieuw vorm door de wetten waaronder wij samenleven. Onze identiteit is niet zozeer oorsprong maar veeleer gevolg van ons samenleven onder het recht.

Kritiek op het nationalisme is er dan ook niet op uit om de gemeenschap als zodanig verdacht te maken. Nancy is zich er terdege van bewust dat het zonder 'wij', zonder 'gemeenschap', zonder 'politieke eenheid' niet gaat. Waar het op aankomt is ons samenleven te ontdoen van de verstikkende intimiteit van gemeenschap waarin iedereen de ander is en niemand zichzelf, waarin we gelijk zijn omdat we op elkaar lijken, en we gevangen zitten in en eeuwige herhaling van hetzelfde.