Wie onderzoek doet naar het kwantummeetprobleem moet een goed verhaal hebben om aan niet-bèta's uit te leggen wat dat ongeveer inhoudt. Sociaalwetenschappers zitten met een ander probleem. Als zij zich in het publieke debat mengen, treffen ze allemaal mensen die eveneens geen kennis van hun vakgebied hebben, maar wel een mening over hun onderwerpen.


Bestudeer je bijvoorbeeld de kansenongelijkheid in het onderwijs, dan weten ook leken waar dat ongeveer over gaat. Iedereen heeft immers op school gezeten. Het startpunt van een gesprek is daarmee anders. Zo ingewikkeld kan het niet zijn, toch? Maar dat is het wel: er zijn zelden simpele verklaringen voor maatschappelijke problemen, hoe graag mensen dat ook zouden willen.

Zo ingewikkeld kan het niet zijn, toch? Maar dat is het wel: er zijn zelden simpele verklaringen voor maatschappelijke problemen, hoe graag mensen dat ook zouden willen.

Toen ik hier vorig jaar een column over identiteitspolitiek publiceerde, raakte ik op Twitter verzeild in een gesprek. Iemand stuurde me een artikel toe, dat losstond van de kwesties waarover ik schreef en de wetenschappelijke literatuur hierover. Toen ik dat antwoordde, kreeg ik een bitse reactie over 'echte mensen' versus 'een zuiver academische discussie tussen gekwalificeerde wetenschappers met de juiste literatuurkennis'. Zo'n snauw werkt verlammend: red je daar maar eens uit.

Vergelijkbaar schreef ik onlangs een opiniestuk over cancelcultuur. Een kennis die niet gestudeerd heeft stuurde me een bericht met zijn invulling van cancelcultuur: zelfcensuur en angst. Ook dan is het lastig in gesprek te gaan: de opvatting van een individu heeft nu eenmaal niet de status van wetenschappelijke definitie. Hij vond op basis van zijn eigen invulling dat ik ongelijk had toen ik stelde dat cancelcultuur vooral een verwijt is en dat in het onderzoek de voorkeur wordt gegeven aan callout-cultuur. Dat zijn echter geen stellingnames, maar bevindingen: inzichten die voortkomen uit systematisch, empirisch onderzoek.

Zulke geschillen doen geen afbreuk aan mijn wens in gesprek te gaan met leken. Wetenschapscommunicatie is een dialoog, geen kwestie van zenden vanuit de ivoren toren. Ik schrijf juist over wetenschap voor een breder publiek omdat ik het werk van academici wil ontsluiten en omdat ik wetenschappelijk onderbouwd altijd beter vind. Wat weer niet wil zeggen dat wetenschappers altijd gelijk hebben. We bouwen voort op elkaars onderzoek en dat proces is in principe oneindig. Bovendien is het ook interessant om naar leken te luisteren, niet in de minste plaats omdat het je dwingt scherper en preciezer te zijn.

Alles is uit te leggen, betoogt hoogleraar Publiek begrip van wetenschap Bas Haring in een aflevering van mijn podcast Onder Mediadoctoren. Je moet er alleen de tijd voor nemen. Het is daarbij cruciaal om methode te bespreken: hoe zijn wetenschappers gekomen tot de kennis die ze hebben? In de media is daar zelden aandacht voor: journalisten vinden onderzoeksvragen en onderzoeksdesigns doorgaans niet interessant. Nog nooit is mij in een interview als deskundige gevraagd hoe ik de dingen weet die ik weet. Dat is jammer. Het zou het vertrouwen in de wetenschap vergroten en versterken.

Onderwerpen uit de geestes- en sociale wetenschappen kunnen politiek geladen zijn – denk aan representatie in de media, of aan percepties over vluchtelingen – en daarmee onderdeel van het meningendomein. We bestuderen immers onderwerpen die niet alleen theoretisch interessant zijn, maar ook wetenschappelijk relevant (moeten) zijn. Je vindt ze niet in de wetenschapsbijlage van de krant, maar in het opiniekatern. Daaraan leveren ook academici een bijdrage. Je hoeft niet gestudeerd te hebben om hun stukken te kunnen volgen of om erover mee te kunnen praten. Je moet je wel beseffen dat hun bijdrage niet zomaar een mening is, maar staat op de schouders van reuzen.