Toen meneer Marconi hem in dienst nam legde zijn baas hem niet alleen uit waar de zwabber stond en op welke dagen ze de grote leveringen konden verwachten, maar ook hoe hij dacht over lange vingers. In de loop van de daaropvolgende maanden zag Elwood allerlei snoepgoed verdwijnen in zakken van jongens. Jongens die hij kende. Misschien knipoogden ze zelfs naar hem als ze zagen dat hij keek. Een jaar lang zei Elwood niets. Maar toen Larry en Willie de citroensnoepjes meegristen op een moment dat Marconi zich achter de toonbank bukte, kon hij zich niet inhouden. 'Leg terug.' De jongens verstijfden.
Larry en Willie kenden Elwood al hun hele leven. Als kinderen hadden ze met elkaar geknikkerd en tikkertje gespeeld, maar daar was een einde aan gekomen toen Larry brand had gesticht in een leegstaand pand in Dade Street en Willy twee keer was blijven zitten. Harriet had de beide jongens van de lijst met aanvaardbare vriendjes geschrapt. De drie families woonden al generaties lang in Frenchtown. Larry's oma zat bij Harriet in het kerkkoor en Willies vader was een jeugdvriend van Elwoods vader, Percy. Ze hadden zelfs samen dienst genomen. Willies vader zat de hele dag in zijn rolstoel op de veranda pijp te roken en zwaaide altijd als Elwood voorbijkwam. 'Leg terug,' zei Elwood. Meneer Marconi keek hun kant op: zo kan het wel. De jongens legden het snoepgoed terug en verlieten ziedend de winkel.