Stel, er is net zoals voor 'robot' Joe in Blade Runner 2049 ook voor ons mensen een test om te kijken of we nog goed functioneren. Specifieker: kunnen we tegen de overweldigende eenzaamheid in onze levens? En hoe test je dat?

Laten we als voorbeeld nemen de test die Joe moet ondergaan iedere keer als hij in Denis Villeneuve's futuristische film een traumatische ervaring heeft.

Nu komt zoiets in zijn leven vaak voor; niet alleen is hij een politieagent in een extreem gewelddadige, dystopische wereld, ook is hij een artificieel wezen, een replicant of 'robot'. Een skin job. Dat is het pejoratief dat zijn collega's gebruiken als ze hem minachtend toesnauwen. Ze vertrouwen hem namelijk voor geen cent. Vandaar dat hij een test moet doen — om te kijken of hij nog wel werkend is, in ieder geval als nep-mens.

Zijn superieuren zetten hem in een kamertje. Daar moet hij tekst reciteren. Het gaat om een gedicht uit de roman Pale Fire (1962) van Vladimir Nabokov:

Cells interlinked within cells interlinked

Within one stem. And dreadfully distinct

Against the dark, a tall white fountain played.

Het is een zogeheten basislijntest, zoals wanneer je een computerschijf defragmenteert of wanneer programmeurs kijken of bepaalde software naar behoren functioneert. Slaagt Joe voor de test — kennelijk als hij het juiste ritme aanhoudt bij het opzeggen, of als hij de woorden foutloos uitspreekt of iets dergelijks — dan is hij oké en kan hij verder met zijn onderzoek en met zijn leven.

De tekst gaat verder onder de foto.

Acteur Ryan Gosling poseert voor de media tijdens de presentatie van Blade Runner 2049 in Barcelona (Foto: EPA, Alejandro Gracia).

Sinds de film uitkwam is iedereen koortsachtig bezig om te speuren naar de relevantie van de tekst. (Ik denk dat we hier nog heel lang over gaan praten.) Maar misschien is het veel eenvoudiger dan we denken; misschien gaat het er meer om dát de test er is. En dat uitgerekend poëzie wordt gebruikt om te kijken of Joe, de organische robot, nog werkt.

Dat iets ernstigs met hem kan misgaan, is duidelijk: niet alleen is hij bezig met een zaak waarvan de consequenties, in de woorden van zijn baas, de 'wereld kapot kunnen maken'. Ook kampt hij met een eigen bestaanscrisis: wie is hij werkelijk? Een skin job, ja, een replicant. Maar óók: iemand met een ziel. En dus: een mens. Zoals een van zijn voorgangers in de eerste film al zei, de robot Pris in Blade Runner: 'Ik denk… dus ik ben.'

Niet weten waar je vandaan komt. En daarom ook niet weten of je vrij bent, van wie je leven is, van jou of van een 'maker', en in dat laatste geval derhalve in de greep zijn van de onzichtbare machinaties van krachten achter de schermen.

Hoe kun je er dan zeker van zijn of je het nog goed 'doet', of alles in orde is in je binnenkamer?

Een basislijntest, dus.

Dát is wat Blade Runner 2049 is voor ons mensen. De replicants/robots in het verhaal vormen spiegels: de existentiële vragen die zij zich stellen, specifiek Joe, zijn ook onze vragen. Om naar de film te kijken is om zélf een basislijntest te doen, waarvan het belangrijkste onderdeel over eenzaamheid gaat.

Kunnen we tegen zoveel leegte, zoveel alleen-zijn? Het is niet verwonderlijk dat Joe zoekt naar invulling van zijn bestaan. Want zie hoe hij leeft: gepropt in een appartementje in de stad met als enige gezelschap Joi, een virtuele partner die hij kan oproepen op zijn communicatiedevice, compleet met ringtone (Prokofiev, Peter en de Wolf). Zo leven mensen in deze wereld: omringd door miljoenen anderen, maar voor altijd alleen.

De slotscène van Blade Runner 2049 geeft antwoord op de vraag of mensen gemaakt zijn om alleen te leven. Dit is de echte test: hoe je op dit tafereel reageert zegt alles over jou.

Ik zal de vraag noch het antwoord verklappen. Maar ik zal tips geven. We doen de test al sinds we een jaar of vijf zijn, telkens toen een volwassene het verhaal van Pinokkio of van Peter en de Wolf (plus muziek) aan ons voorlas. Doe hem nu eens, de basislijntest van de menselijkheid, reciteer de tekst hardop:

Er was eens een jongetje dat Peter heette. Op een vroege morgen opende hij het tuinhek en liep de grote, groene wei in. Op de tak van een hoge boom zat Peters beste vriendje, een vogeltje, en hij tsjilpte: 'Het is hier heerlijk rustig.' En dat was het.