Ik ben een goed mens. Heel erg goed. Maar ook: bescheiden. Heel erg bescheiden. Bijna te. Ik zeg dat niet omdat het prettig is om dat te zeggen, maar gewoon: omdat het de waarheid is. En de waarheid mag gezegd.

Eerlijk ben ik namelijk ook.

Zojuist, op weg hier naartoe, hielp ik op Utrecht Centraal nog drie stonede Italianen op weg naar de goede trein en tilde ik de koffer van een oudere heer naar het perron. Daardoor miste ik mijn eigen trein, maar dat kon me niks schelen. Je zou zeggen dat bescheiden mensen dat soort dingen niet vertellen, dat zij hun goede daden in stilte verrichten, maar dat geloof ik niet. Openheid, daar geloof ik in.

En dan heb ik het niet over de openheid van mensen die online vertellen wat ze allemaal voor het goede doel doen, hoe vaak ze de Vaalserberg op en af hinkelen voor bijziende mollen of wentelteefjes bakken tegen schurft bij makelaars. Da's allemaal goedbedoelde ijdelheid. Zelf hinkel ik liever ongesponsord. En driekwart van mijn inkomen gaat linea recta naar twaalf zorgvuldig geselecteerde goede doelen. Voor de goede doelen die buiten de boot vallen ga ik met de collectebus langs de deuren, in stilte, liefst als het regent en bij voorkeur op tijdstippen dat er niemand thuis is, zodat ik mensen niet te zeer confronteer met mijn goedhartigheid.

Dat soort dingen publiceer ik dus niet.

Natuurlijk zet ik wel eens iets op Facebook en Twitter; bij voorkeur leerzame artikelen en komische filmpjes. Geen persoonlijke meningen, of babyfoto's van mijn kind, zoals mijn kennissen. Ik heb geen kind, dat scheelt. Over mensen die dat doen heb ik wel een mening, maar die zet ik dus niet op Facebook. Verder is mijn moraal van onbreekbaar marmer en zijn mijn principes en meningen even talrijk als behartigenswaardig.

Soms vind ik het wel spijtig dat mijn kijk op de zaak zo zelden zijn weg naar de wereld vindt. Ik lees namelijk elke dag alle Nederlandse kranten. Veel van wat ik aantref zou ik het liefst direct door de shredder halen, maar ik acht het noodzakelijk me van iedere wereldvisie op de hoogte te stellen. Je zou kunnen zeggen dat ik open-minded ben, maar dat zou echt te zwak uitgedrukt zijn.

Overigens: als ik op Blendle een artikel van een freelance journalist lees, vraag ik altijd mijn 25 cent terug, achterhaal het rekeningnummer van de schrijver in kwestie en maak dan, via een niet naar mij herleidbare bankrekening, die 25 cent over. Dit in het kader van mijn geruisloze strijd tegen het grootkapitaal.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

Twee vrouwen maken een selfie (foto: AFP/Manan Vatsyayana).

De laatste tijd neemt het aantal maatschappelijke discussies nogal toe. Vooral online, waar mensen elkaar bij voortduring in de haren vliegen over min of meer alles. Regelmatig voel ik mij geroepen aan dergelijke discussies deel te nemen. Dat doe ik nooit, uit angst dat mijn zorgvuldig en niet onkomisch geformuleerde visie uiteindelijk vooral tot zelfpromotie zou leiden.

Niet dat ik deelnemers aan maatschappelijke discussies per definitie ijdeltuiten vind – want ik vind niks per definitie– maar het is niet iets voor mij. Waarschijnlijk heeft dat te maken met mijn bescheidenheid (zie boven) en mijn neiging (zie hier) om heel lang over de dingen na te denken, om uiteindelijk tot zo'n invoelend, afgewogen oordeel te komen dat ik – wanneer ik tegen al mijn goede eigenschappen zondigend met een dergelijke visie de arena van het publieke debat zou betreden – onmiddellijk alle discussie dood zou slaan. Dit omdat iedereen zich stante pede achter mij zou scharen. Dit zou het einde betekenen van meerdere, goedbedoelende talkshowredacties en broodroof van enkele figuren die hun geld verdienen met het dagelijks poneren van krankzinnige, dan wel modieuze stellingen.

Heel soms echter schrijf ik ook over dingen. Bijna altijd zijn dit uitzonderlijk goede stukken, waar ik echter ondanks aanhoudend bedelen van mijn opdrachtgever geen ruchtbaarheid aan geef. Liever laat ik de mensen zelf ontdekken hoe goed die stukken zijn. Af en toe gebeurt dat, vaker hoort niemand van het bestaan van een stuk, of überhaupt: van mij. Dat ik dat jammer vind, heeft met miskenning niets te maken. Eerder met iets wat ik graag 'mededogen' noem. Ze weten gewoon niet beter.

En omdat ik te allen tijde onafhankelijk moet blijven, heb ik de laatste jaren de meeste van mijn vriendschappen met pijn in het hart moeten beëindigen. Ook mijn relatie is over, want aan voorkeursbehandelingen doe ik uit principe niet.

Momenteel verdeel ik de vrijgekomen tijd tussen het dragen van kleren waar geen kinderhand in de buurt is geweest, het bezoeken van wildvreemden in revalidatieklinieken en het vermijden van iedere vorm van opportunisme of morele superioriteit.

Dat gaat, en laat ik bescheiden blijven, niet onaardig.