Als er iets is waar de vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha een hekel aan heeft, dan is dat de leugen, het grote wapen van bedriegers en andere laaghartigen die weduwen, wezen en andere kwetsbare mensen op deze aarde bedreigen.
'Vroeger… oh Sancho… vroeger… was het ánders!' Zo zegt Quichot op een avond wanneer hij en zijn schildknaap Sancho Panza onder de sterren bij een groepje geitenhoeders overnachten.
Vroeger, vervolgt Quichot, was er ridderlijkheid: 'Bedrog, leugens of kwaadaardigheid hadden toen nog geen vat op waarheid en oprechtheid.'
Het is de taak van de dolende ridder — van hem, Don Quichot — om de leugens ontmaskeren. Om reuzen, zwarte tovenaren en andere grote vijanden te bestrijden.
Maar hier stuit Quichot op een dilemma. (Zijn tragiek ligt erin dat hij zich daar totaal onbewust van is.)
Hij leeft namelijk zélf bij de gratie van de leugen. Op zijn queeste van gerechtigheid en waarheid is hij vertrokken na het eindeloos lezen van romans, fictie over het 'gouden tijdperk' van de ridderlijkheid. Maar dat is allang voorbij. In het hier en nu zijn waarheid en oprechtheid onherroepelijk verdrongen door bedrog en leugens.
Als je het beroemde verhaal zo leest — dat Miguel de Cervantes begin zeventiende eeuw schreef — dan is het net of Don Quichot het over onze eigen tijd heeft. De tijd van de fact free politics. Fake News. Donald Trump. En Stef Blok. Heel gepast is daarom de nieuwe verfilming van Cervantes' verhaal door de Britse cineast Terry Gilliam, getiteld The Man Who Killed Don Quixote.
Hoofdpersoon in het verhaal is Toby, een Amerikaanse regisseur die ooit een briljante studentenfilm maakte gebaseerd op Cervantes' verhaal. Hij keert terug naar Spanje om Don Quichot opnieuw te verfilmen. Maar dat lukt niet — Toby is zijn touch kwijt.
Tekst loopt door onder de video.